YAODONG

Vandaag

Met de nagel van mijn rechterwijsvinger schraap ik langs de binnenkant van mijn linkerarm, waar het een witte lijn en een brandend gevoel achterlaat in mijn huid. Daarna pak ik het vel op de rug van mijn linkerhand tussen mijn rechterduim en wijsvinger. Ik knijp zachtjes en wanneer ik het loslaat blijft het, net iets langer dan zou moeten, recht overeind staan. Dit bevestigt mijn vermoeden dat ik de afgelopen vierentwintig uur te weinig heb gedronken. Die waarheid wordt nog eens benadrukt door de kloppende hoofdpijn die ik achter mijn slapen voel en die inmiddels ook langzaam mijn voorhoofd vult. Doordat ik de hele tijd op moet letten waar ik mijn voeten neerzet en waar ik me aan vast kan houden, ben ik gewoonweg vergeten om op tijd te drinken. Die vervloekte jungle. Ik trek de donkergroene backpack van mijn rug en pak de metalen veldfles die met een touwtje aan de ritssluiting bungelt. Wanneer ik de dop eraf schroef klinkt het schrapende geluid heel onnatuurlijk, als een vloek in deze groene kerk, deze tempel der natuur. De omgeving is rustgevend, maar alert, alles wat ik hoor is puur natuur, alles ademt leven en is op zijn hoede voor de dood. Het geluid van metaal hoort hier niet, ik hoor hier niet en toch zit ik hier, op de klamme grond met beginnende uitdrogingsverschijnselen. Wat een mens al niet doet voor de liefde.

Het water uit de fles glijdt mijn keel in, het is lauw en smaakt een beetje weeïg. Met tegenzin slik ik het door en ik hoop dat mijn hoofdpijn ervan weg zal trekken. De smaak doet me eerder denken aan een ziekte dan aan een medicijn, mijn maag trekt er in kleine krampjes van samen. Daarbovenop komt de smaak van mijn late lunch weer terug in mijn mond -rijst met noten die ik verpakt in palmbladeren mee heb genomen-, helaas nu wel net iets zuurder dan de eerste keer. Ik neem nog een slok uit de veldfles en spoel het water secondenlang rond in mijn mond en slik het dan door. Ik spuug bewust pas daarna op de grond, alsof ik daarmee de vieze muffe smaak uit mijn mond kan spuwen zonder alle zojuist opgenomen vocht gelijk weer te verspillen.

#

Drie jaar geleden

Hand in hand staan we voor de hoofdingang van het Medisch Centrum Leeuwarden, we zijn hier al veel vaker geweest, maar deze keer is het anders, dat voelen we allebei. Zij is moediger dan ik, dus zij komt als eerste in beweging. Nerveus tot in onze botten lopen we naar binnen en we lopen langs de receptie, we hoeven ons niet te melden, want we kennen de weg inmiddels net iets te goed. Zes weken geleden zijn we hier voor het eerst geweest.

Zoë voelde zich al een paar dagen wat slapjes. Niet echt ziek, maar ook zeker niet echt lekker. Een nacht waarin ze iedere keer weer opnieuw moest overgeven en waarin ze als een mot rond een lamp telkens van en naar het toilet vloog, zorgde ervoor dat ze toch naar de dokter is gegaan. Die heeft haar kort, maar goed bekeken, voor de vorm nog met een lichtje in haar ogen geschenen en toen gezegd dat ze direct haar bloed moest laten prikken, gewoon om één en ander uit te kunnen sluiten. Helaas werd er niets uitgesloten, behalve dat ze kerngezond was. Zoë zat vanaf dat moment ‘in de molen’, een structurele gang van en naar het MCL was het gevolg.

Wanneer we bij Zoë’s specialist in de kamer zitten, is de spanning bijna tastbaar. Wij proberen ons wel te ontspannen, maar het is alsof de lucht zelf nerveus is en om ons heen trilt, een zenuwachtig gezoem nestelt zich als gevolg hiervan in mijn oren, ik heb geen idee of het echt of ingebeeld is, maar het is er en het is bloedirritant. Als ik opzij kijk, zie ik Zoë één van haar karakteristieke beweginkjes maken: ze trekt met haar rechter wijsvinger een lijntje naar beneden van haar neus over haar lippen en tikt daarna één of twee keer met haar vingertopje op haar kin. Volledig niet functioneel, maar ik heb het haar vaker zien doen. 

Bijvoorbeeld toen Nederland in de finale stond van de wereldkampioenschappen voetbal en we achterstonden. Ook toen zat Zoë naast me: haar wijsvinger over haar lippen, twee tikjes op de kin. Neus, wijsvinger over de lippen, tikje op de kin. En dit bleef ze herhalen tot ver na de wedstrijd, waarbij heel Nederland samen met haar in rouw gedompeld was, omdat het verlies een feit was.

‘Laat ik maar met de deur in huis vallen; het is geen goed nieuws, dat ik voor u heb.’ 

Mijn nekhaar gaat overeind staan en ik voel dat Zoë met haar hand de mijne zoekt, ik help haar die te vinden door de hare vast te pakken.

Zoë en ik luisteren zwijgend naar de arts terwijl hij ons onze persoonlijke onheilstijding brengt. 

‘Zoë, je hebt een chronisch tekort aan lymfocyten in je bloed, wat eigenlijk betekent dat jouw lichaam niet goed bewapend is tegen aanvallen van buitenaf. Lymfocyten zijn cellen die jouw lichaam helpen met het bestrijden van ziekteverwekkers en een tekort aan lymfocyten zorgt ervoor dat je zelfs ziektes en virussen, die voor de meeste mensen volledig ongevaarlijk zijn, niet of nauwelijks kunt bestrijden. En ik wil dat je beseft dat je het gevecht ermee aan kunt gaan, maar ook dat het een gevecht is dat je niet permanent kunt winnen. Op dit moment hebben we een tweetal opties die een vertraging van het ziektebeeld kunnen bewerkstelligen, echter geen van beiden biedt volledige genezing. Optie één: Stamceltherapie kan een oplossing zijn, echter de variant die jij lijkt te hebben heeft de neiging om toch de gezonde cellen op relatief korte termijn weer te vervangen door zieke cellen en ik kan oprecht niet inschatten hoe lang de precieze termijn zal zijn. De ingreep om dit in te zetten is bovendien behoorlijk zwaar. Optie twee: Chemotherapie kan het ziektebeeld flink vertragen. Die oplossing heeft helaas de neiging om de kwaliteit van leven periodiek sterk naar beneden te halen. Al met al betekent dit, dat je voor een moeilijke beslissing komt te staan.’

Tijdens het gesprek is het alsof Zoë in één keer grauwer wordt, alsof ze een levend kleed afwerpt waardoor de stervende mens eronder zichtbaar wordt. Waar ik moeite heb de woorden te bevatten, lijken de woorden bij haar keihard en duidelijk binnen te komen. Het is niet alleen dat de arts vertelt dat de liefde van mijn leven stervende is, ik zie dat haar metamorfose gelijk wordt ingezet, het wordt ineens zichtbaar, tastbaar. Ik buig me naar Zoë en zoen haar, maar haar zoen smaakt anders dan eerder; bitterder, minder zoet en minder zacht. Haar zoen prikkelt niet meer mijn verlangen, maar maakt dat ik een soort liefdevol plichtbesef ontwikkel, de zoen hoort er vanaf nu simpelweg bij als troost, als geruststelling.

Verdwaasd lopen we een half uur later hand in hand in het Rengerspark. We zwijgen en laten onze gedachten de vrije loop, iets wat me spijt, aangezien mijn gedachten iedere keer op hetzelfde punt uitkomen: mijn Zoë gaat dood. Naar de gedachten van Zoë zelf kan ik enkel raden, ze zwijgt, wandelt gestaag door, haar blik wezenloos op het pad gericht.

‘Een donk’re dag?’

De woorden komen van een met een onbekend accent versierde stem van een jong meisje.

’Sorry?’ 

‘Donk’re dag voor u m’vrouw?’

Het meisje spreekt Zoë direct aan. We kijken om en naast het pad zit een chinees meisje van ongeveer 10 jaar oud, zo lijkt het. Ze zit in kleermakerszit in het gras naast het pad en ze heeft haar ogen dicht. Ik herken het meisje, ze zit hier vaker in het park, normaal altijd zwijgend, altijd met haar ogen dicht en altijd met een plastic bekertje dat een halve meter voor haar in het gras staat. Ik doe bijna altijd wat muntgeld in het bekertje, ik weet eigenlijk niet waarom.

‘Donk’re dag betekent niet donk’r leven.’ 

‘Sorry, maar waar heb jij het over… meisje?’

‘Ik weet, u slecht nieuws gehad, net, heel kortgeleden.’

‘Ja, en..?’

‘U kunt altijd kiezen een and’r leven. Yaodong!’

‘Is dat jouw naam? Yaodong?’

’Nee, Yaodong is plaats van oplossing. Mijn naam niet Yaodong, mijn naam Ming-Yue, Heldere Maan.’ 

Haar ogen nog steeds dicht.

‘In Yaodong haalt u nieuw leven.’

‘Dank je Ming-Yue, maar nee, dank je.’

Wanneer ik me omdraai en weg wil lopen, merk ik dat Zoë het meisje aan staat te staren. Ik moet haar ervandaan trekken. Het laatste waar we nu op zitten te wachten is een zogenaamd blind en helderziend meisje, dat zich opdringt met een claim op een wonderbaarlijke genezing, we hebben nu wel even genoeg aan onszelf en aan de realiteit van deze dag.

#

Vandaag

Na nog een uur of twee te hebben gelopen, geklommen en gekropen, gooi ik nog een keer de rugzak van mijn schouders, rits ik het bovenste vakje open en haal daar een A4-tje uit dat ik behoedzaam openvouw. Het vochtige klimaat maakt het papier zachter, zo zacht dat ik er bijna doorheen kan kijken. Erop staat een handgeschreven tekst met daaronder een pentekening. Door de klamme lucht is de blauwe inkt een beetje uitgelopen, dat is niet erg, want ik kan de tekening inmiddels dromen. Het is een landkaart, of eigenlijk meer een soort schatkaart. Mijn bestemming is bijna bereikt.

Het groen om me heen geeft moed en boezemt me tegelijkertijd angst in. Ik vind troost in het leven dat hier heerst, alles om me heen leeft, beweegt, groeit en ademt. Tegelijkertijd woekert het, als een ziekte, aast het op een zwak moment van mij om toe te slaan en mij op te nemen in de lokale kringloop van het leven.

Ik knijp mijn ogen een beetje dicht en probeer zo ver mogelijk vooruit te kijken, tussen de bomen door zie ik dat de begroeiing voor me minder dicht wordt. Een schitterend mozaïek wordt zichtbaar. Er zitten in het bladerdak dat zich boven mij uitspreidt tientallen ongeveer even grote openingen en als bij een halfgeopende luxaflex valt de zon daar in strepen door naar binnen. Als ik iets verder loop ontvouwt zich voor mij een ballet waarbij het licht door het duister danst. Het is het eind van de middag, zodat de lage stand van de zon zorgt voor een steeds groter contrast tussen die twee. Het is van een ongekende schoonheid, maar ik kan er niet echt van genieten, ik moet er nu toch bijna zijn?

#

Drie maanden geleden

De tweeënhalf jaar sinds de diagnose zijn voorbij gevlogen. Zoë heeft qua gezondheid haar ups en haar downs en we hebben het tot zover samen allemaal goed doorstaan. De down die ze nu te pakken heeft baart ons wel allebei zorgen. Het gaat gewoon niet goed met haar. Ze heeft inmiddels een stamceltransplantatie gehad; de ingreep heeft een ontzettende impact op haar gehad, zowel fysiek als mentaal. Het heeft haar dodelijk vermoeid en de resultaten van de ingreep zijn niet wat ze hadden moeten zijn, ze heeft nog steeds te weinig lymfocyten. Flink te weinig lymfocyten. Daarnaast is ze ziek, ze heeft een virus opgepikt en deze lijkt haar langzaam maar zeker te slopen. De gezonde kleur, die ze toch het grootste gedeelte van de afgelopen jaren heeft gehad, is vrijwel volledig uit haar gezicht vertrokken en haar gewicht is ten opzichte van twee jaar geleden bijna gehalveerd.Een meisje in de supermarkt noemde haar laatst de vrouw zonder vlees op haar botten en eigenlijk had het meisje nog gelijk ook.

‘Stephan?’ 

De stem van Zoë is ook breekbaarder geworden met de tijd.

‘Ja, wat kan ik voor je doen?’ 

‘Yaodong.’

‘Wat?’

‘Wat dat meisje zei.’

‘Welk meisje?’

‘Dat Chinese meisje in het park.’

‘Welke… oh… Sjezus die, wat is daarmee?’

‘Stel dat ze gelijk heeft?’

‘Dat is meer dan twee jaar geleden.’

‘Yaodong, zei ze.’

‘Zo heette ze toch?’

’Nee, ze stuurt ons naar Yaodong.’ 

‘Hebben we wel hetzelfde gesprek meegekregen, toen?

‘Jezus Stephan, ik weet het nog goed, hoor! Verdomme! Mijn geheugen is niet aangetast of zo, ik weet echt nog wel wat er toen is gezegd!’

Zoë vertelt dat ze Yaodong heeft opgezocht op internet. Ze kwam uit in China, bij Yaodong Village om precies te zijn. 

‘Wat gaan we daar dan vinden? Hoe gaat dit jou beter maken? Wat verw…’

‘Ik voel dat het een kans is, mijn laatste kans.’ 

Ze wil ernaartoe. Ze zal ernaartoe. Het is haar laatste strohalm en met witte knokkels van het knijpen houdt ze eraan vast. 

We gaan naar China, die keuze heeft zij al lang voor ons gemaakt. 

#

Vandaag

Langzaam loop ik de natuurlijke lichtshow binnen die neergezet wordt dankzij de dans van de zon door de bladeren boven mij. Ik ben op zoek naar het dorp, naar Yaodong, maar ik zie niets dat in de verte ook maar een beetje op een menselijk bouwwerk lijkt. Ik wandel langzaam vooruit en kijk op naar de gaten in het bladerdak, dan voel ik plotseling dat ik mijn rechtervoet op een soort randje zet. Gelukkig stop ik uit reflex direct met lopen. Voor me zit een gapend gat in de grond. Rechthoekig, ik denk wel vijf meter breed, minstens tien meter lang en ook gauw een metertje of drie diep. Onder mijn voet duikt de wand van de kuil recht naar beneden. Ik sta met mijn tenen over de rand, als een schoonspringer op de plank vlak voordat hij de duik naar beneden neemt.

Ik kijk om me heen. In de grond hier zitten meerdere gaten, ze lijken net zo verdeeld als de gaten in het bladerdak, alsof iedere kuil zijn recht op een eigen hemel heeft.

Het beeld doet me ergens aan denken. Mijn nekhaartjes gaan overeind staan bij het besef, de rechthoekige kuilen verdeeld over de junglevloer, ze doen me denken aan een begraafplaats. Het is alsof ik op een kerkhof voor reuzen sta en de graven lijken geprepareerd om een hele groep gestorven reuzen tegelijkertijd ter aarde te bestellen.

Aan de overkant van de kuil waar ik nu sta, gaat een trap naar beneden en wanneer ik de vierkante ruimte met wanden van aarde inkijk, krab ik aan mijn wang van verbazing. In de wanden van de kuil zijn een deur en ramen uitgegraven. Het zijn enkel gaten in de aarde, maar ze zorgen er wel voor dat de kuil er uitziet als een echt huis, gebouwd om een kleine binnenplaats. Inmiddels is het kleine pleintje overwoekert door het oerwoud, maar de knusheid van de woning en de kunde waarmee het huis is uitgegraven is nog steeds zichtbaar. Ik loop om de kuil, de trap af, het kleine plein op en ik kijk rond in het huis. Het huis is duidelijk gemaakt voor een kleiner slag mensen dan wij Nederlanders, ik moet bij iedere doorgang eraan denken om te bukken, zodat ik mijn hoofd niet stoot.

#

Drie weken geleden

De koffer staat volledig ingepakt klaar naast de deur. De spanning voor het vertrek lijkt Zoë vleugels te geven, het is jammer dat ik doorlopend besef dat het een tijdelijke opleving is, want het is mooi om haar zo energiek door het huis te zien vliegen. Zoë is als een kaars, ze geeft licht en ze kan op een zuchtje wind even verder opleven, maar tegelijkertijd is ze aan het opbranden. Vlak voordat een kaars aan het einde van zijn leven is, vlamt hij meestal nog even kort en hevig op, om daarna permanent te doven. Met Zoë is het net zo, tot twee dagen geleden leek ze simpelweg op te zijn en nu schittert ze nog even op volle kracht. De belofte van een laatste hoop zorgt voor een opleving, een laatste keer wordt haar vuur opgestookt en ze zal vlammen tot ze niet meer kan. 

Het daadwerkelijke inpakken, dat doe ik, daar heeft ze de kracht niet meer voor. Ik heb voor ons allebei gepakt, maar ik geloof er niet in. Ik denk oprecht dat ze de vlucht niet zal overleven wanneer ze dit echt doorzet. 

‘Ik zag haar eergisteren weer zitten, in het park.’ De stem van Zoë klinkt opgewekt, ‘Je-weet-wel, Ming-Yue. En weet je? Ze lijkt nog geen dag ouder dan de dag van de diagnose. Ze heeft iets magisch, Stephan. En ze zit daar dan maar met haar ogen dicht en ik weet -ik voel- dat ze mij daar ervaart. Echt: ik zweer het je, ze is geen dag ouder dan toen!’

‘Sorry hoor, maar nu zie je wonderen, omdat je wonderen wilt zien.’ 

‘Niet waar!’ Zoë schiet uit haar slof, haar stem springt omhoog in toonhoogte en in volume, ’Waarom zeg je dat? Dat is niet waar! Lul!’

Geschrokken kijk ik haar aan, samen met de veel te hard uitgesproken woorden vliegt alle energie uit haar lichaam. De uitputting slaat in één keer keihard bij haar toe en het ziet er vreemd uit, haar huid verandert plotseling van kleur, zelfs van textuur, als bij suède waar je tegen de structuur in veegt. Tegen de schijn in weet ze haar lichaam nog rechtop te houden. Ze straalt geen enkele kracht meer uit, geen balans meer tussen lichaam en geest, enkel zwakte. 

Zelf lijkt ze ook geschrokken, met haar ogen neergeslagen vervolgt ze op een veel zachtere, warmere en breekbare toon:

‘Sorry Stephan. Ik weet dat je gelijk hebt, ik wil het alleen zo ontzettend graag. Weet je? Anders betekent het dat ik dood ga. Echt dood. Punt. Einde verhaal.’

Ik schrik van haar woorden en ik kan enkel knikken, we weten beiden dat ze zojuist de enige echte waarheid heeft uitgesproken.

Stilte.

‘Je hebt gelijk,’ zeg ik, ‘Ik ga voor je op zoek in Yaodong, maar jij blijft hier.’   

‘Wij gaan naar Yaodong.’

‘Ik ga naar Yaodong.’

‘Wij.’

Zoals gewoonlijk wint zij ook deze discussie.

#

Vandaag

Kuil na kuil loop ik binnen, allemaal even kundig uitgegraven en allemaal even verlaten en allemaal overwoekert door de natuur. Is dit nu Yaodong? De plaats waar Zoë’s verlossing huist?  De plek waar zij zo haar hoop op gevestigd heeft? 

In de zeventiende kuil begin ik de hoop te verliezen, hier is niets te vinden, geen wonder, geen genezing, alleen maar eenzaamheid. De lichtstraaltjes die door het bladerdak komen worden steeds zwakker. De schemering zet in en het duurt niet lang meer en dan is het hier pikkedonker. Een vreemde gewaarwording; ik kijk omhoog en zie dat het eigenlijk al zover is, de lichtstralen die ik zie zijn niet van de zon, maar komen van het bleke schijnsel van de maan. Het is een heldere maan, wat me onwillekeurig doet denken aan Ming-Yue; Heldere Maan. Zou dit dan toch een teken zijn, een heel kleine kans op hoop en op hernieuwd geluk?

Wanneer ik uit kuil twintig weer omhoogklim, hoor ik takjes onder mijn voeten breken. Mijn benen zijn flink verzuurd en de algehele lamlendigheid die door mijn lichaam trekt, maakt dat ik snel hier weg wil. Ik wil terug naar het hostel, waar ik Zoë in mijn armen wil nemen en waar ik wil huilen en waar ik iedere resterende minuut met haar wil koesteren.

Ik besluit richting mijn slaapplaats te trekken -een tentenkamp hier een half uur vandaan-, alleen net wanneer ik nog een laatste blik achterom werp valt me iets op. Iets kleins, iets vaags. Uit de eerste kuil die ik vandaag heb bezocht, tientallen meters verderop, lijkt het alsof er een heel klein beetje licht omhoogkomt. Overal om me heen hangt vlak boven de grond een dunne laag mist en juist dat maakt dat het me opvalt. Het is alsof er een witte deken over het reuzenkerkhof ligt, maar bij die eerste kuil krijgt de deken een heel klein beetje kleur. Hoewel ik hier graag vandaan wil, kan ik niet anders dan teruglopen om te kijken wat de bron van dat licht is. 

Het gekraak en geritsel onder mijn voeten klinkt luider dan op willekeurig ieder eerder moment van vandaag. Doordat de omgeving stiller wordt, lijkt het geluid dat ik maak alleen maar te worden versterkt. Toch hoor ik door mijn herrie heen een ander geluid. Het lijkt wel gezang, een lied gezongen door de jungle zelf.

Wanneer ik dichter bij de kuil kom, zie ik dat mijn ogen mij niet bedrogen hebben, er komt daadwerkelijk licht uit de kuil. Ook mijn oren kan ik vertrouwen, want samen met het licht ontsnapt er ook een melodieus gezang uit de kuil. Een donkere mannenstem zorgt voor een rollend basgeluid, waar een veel hogere -en vaag bekend klinkende- meisjesstem een wonderschone maar onverstaanbare melodie doorheen zingt. De taal herken ik niet, maar ik hoor dat het een lied van hoop is, van schoonheid en van leven.

Eenmaal bij de kuil aangekomen, gluur ik over de rand van de kuil.

’Nee! Dat kan niet!’ 

In de kuil zie ik een klein Chinees meisje. Ze zit in kleermakerszit, zingend met haar ogen dicht, met op een halve meter voor haar een plastic bekertje op de grond. Ming-Yue. Schuin naast haar zit een graatmagere man en samen zingen zij het lied dat hier door de jungle klinkt. Het licht dat uit de kuil opstijgt komt van een klein vuurtje dat in de hoek van het kleine plein brandt. 

‘M’neer, u bent er!’ 

‘Ik… ja.’

‘Zit.’

‘…’

‘U komt voor leven?’

‘Eh?’

‘Uw m’vrouw, u kiest voor haar ander leven? U kiest leven! Komt u hier!’

Ze glimlacht. Langzaam klim ik naar beneden en ik loop tot vlak voor het zittende meisje. Ze lijkt echt nog geen dag ouder dan drie jaar geleden in het park.

‘Ming-Yue? Toch? Hoe kom je…?’

‘Het is goed. U kiest leven!’

‘Ik… ja, ik kies voor Zoë, ik wil voor haar een lang leven.’

Plotseling staat de magere man op. Hij stopt met zingen en kijkt mij doordringend aan. Het meisje opent daarop haar mond:

‘Dan, ik u helpen!’ 

De stem van Ming-Yue klinkt opeens een stuk luider. De man loopt om mij heen naar de hoek waar het vuurtje brandt, hij pakt met zijn blote handen één van de brandende takken op, niet zoals ik had verwacht bij het onaangetaste uiteinde, maar midden in het brandende gedeelte. 

#

Drie dagen geleden

‘Ik beloof je dat ik niet dood zal gaan, terwijl je weg bent.’

Dat Zoë dit zegt is ongelooflijk veelzeggend, ze moet zich verschrikkelijk slecht voelen. Toch weet ik dat ze het meent, ik weet dat ze op wilskracht de komende paar dagen nog zal overleven en ik zal haar niet teleurstellen, ik zal vinden wat zij zoekt, ik zal voor haar het leven vinden, voor haar nog minstens een paar jaar verder.

‘Ik heb met Zhi afgesproken, dat hij de komende dagen een beetje op je past..’

‘Stephan, dat..’ 

‘Geen discussie, Zhi past op je. Hij zal je helpen om jou je belofte aan mij na te laten komen.’ 

Zoë knikt en geeft voor haar doen heel erg makkelijk toe, de moeheid zichtbaar in haar houding en in haar gezichtsuitdrukking. Ik zal me moeten haasten. Zhi is de vijfentwintigjarige zoon van de eigenaar van het hostel waar we logeren.

We waren zijn hier twee dagen, toen we besloten even de tijd te nemen, zodat Zoë weer op adem kon komen, dat ze even aan kon sterken voor we samen de jungle in zouden trekken op zoek naar Yaodong. Tijdens het rusten werd echter snel duidelijk dat Zoë in plaats van vooruit, juist qua gezondheid achteruitging. De enige manier om toch haar genezing te vinden, was dat ik alleen op zoek zou gaan. Ik had verwacht dat dat een flinke strijd met Zoë op zou leveren, alleen voerde zij al een andere strijd, namelijk die tegen haar eigen lichaam. Een strijd die ze leek te verliezen.

Ik geef Zoë een grote knuffel en ik zoen haar wel twintig keer, als het niet vaker is.

‘Stephan, ik hou van je!’

‘Ik ook van jou! Ik kom snel terug!’

‘En dan ben ik hier, ik ga nog niet dood, beloofd!’

Nog minstens tien zoenen en wanneer ik de deur uitloop veeg ik de tranen uit mijn ogen.

#

Vandaag

Ming-Yue staat op, ze slaat haar ogen open en ik deins achteruit. Haar blinde ogen lijken een zacht licht af te geven, bleek, maar net iets warmer dan het licht van de maan. Ik doe mijn mond open om iets te zeggen, maar schrik van de actie van de man, hij gooit de brandende tak door het raam het huis in en plotseling staat de hele kuilwoning in de brand, het vuur danst om ons heen. Hij danst met het vuur. Zijn dans is verassend sierlijk en in het bleke maanlicht vermengd met het flikkerende licht van het vuur, lijkt het alsof zijn bewegingen vertraagd worden door een onnatuurlijk grote weerstand van de lucht. Alsof de lucht dikker is in de kuil, dan in de hele wereld eromheen. Het beeld van de man flikkert als een oude 8 millimeter film. Een oude werkelijkheid geprojecteerd hier bij ons in het heden, de man leek heen en weer te schommelen tussen leven en dood, dansend door een schemerwereld. Ming-Yue schreeuwt plotseling luid, het klinkt bijna onmenselijk, als het janken van een hyena gemixt met het krijsen van een kraai. De man laat zich op zijn knieën vallen en richt zich daarna op richting de heldere maan. Ook hij begint te krijsen. Het vuur reageert op het geschreeuw en duikt van de wanden naar de dunne man. Als kettingen die uit alle hoeken komen om hem op zijn plaats te houden hangt hij in deze ketens van vuur. Zijn schreeuw wordt eerst luider, waarna het geluid langzaam wegsterft, net als hij en het vuur.  Met het laatste geluid uit zijn keel, vervliegt ook de laatste vlam. De man is zwartgeblakerd en het ruikt in de kuil naar verbrand vlees, ik val op mijn knieën en moet overgeven van de geur. 

‘M’vrouw heeft een nieuw leven.’ 

Ming-Yue kijkt me aan met haar ogen open. Het kan niet, maar ik voel dat ze me ziet. Ze draait zich om naar de man en blaast. De man vervliegt in stof en as. 

Ik sta op en begin gelijk te rennen. Mijn gedachten vinden geen houvast en in een waas ren ik naar het tentenkamp. Daar is niemand, dus ik ren door, ik ren zo hard als ik kan en zo lang als ik kan. Tussendoor slaap ik onder bladeren op de oerwoudbodem en word ik gebeten door minstens twintig verschillende insectensoorten. Ik vlucht terug naar ons hostel, ik vlucht terug naar Zoë en ik merk dat ik gaandeweg een glimlach op mijn gezicht krijg, ik herinner me wat Ming-Yue zei: ‘M’vrouw heeft een nieuw leven.’ 

Ik kies er bewust voor om niet stil te staan bij het lot van de dunne man. Het belangrijkste: ik heb Zoë gered.

#

Drie dagen later

Mijn schaduw, die de maan op de grond projecteert, vertelt me dat het al middernacht is geweest. De kou snijdt en staat in schril contrast met de broeierige hitte overdag. Op het bankje voor het hostel zit een lange dunne jongeman te slapen, hij ziet er wat ongezond uit en hij zit onwaarschijnlijk stil. Met een oppervlakkige glimlach op zijn bleke lippen hangt hij tevreden tegen de leuning.

Langs de lege receptie -Zhi zit een paar meter daarachter in het kantoor in zijn stoel te slapen- kan ik direct doorlopen naar onze kamer. Het gekraak van de houten vloer begeleidt me naar de deur die wel op slot zit, maar waarvan ik inmiddels weet dat ik hem makkelijk open kan duwen als ik hem aan de deurklink net iets meer dan een centimeter optil. Het is me nog niet eerder opgevallen, maar alles kraakt hier, behalve de deur van onze kamer, die glijdt geluidloos open als ik ertegenaan duw. Bij binnenkomst kijk ik direct uit op het bed. Daar ligt mijn zieke muze, mijn grauwe nimf. Zoë ligt volledig onder de dunne lakens, uit de vorm van de bult op het bed kan ik opmaken dat ze in de foetushouding ligt. Ze ligt er doodstil. Ze is toch niet?

‘Ik heb mijn belofte gehouden, ik ben niet doodgegaan voordat jij terug bent gekomen.’

Stembanden die nauwelijks meer trillingen de wereld insturen dan de meest delicate aanraking van een vioolsnaar doet. Ik hoor het bijna niet, maar ik versta haar wel, ik ken haar.

Ik ga op het bed zitten en neem haar in mijn armen. Ze vervolgt:

‘Heb jij jouw belofte gehouden? Leef ik verder? Kan ik door?’

Haar stem wordt zwakker en zwakker.

‘Ja, Zoë, je hebt een nieuw leven.’

‘Fijn, want ik ben zo moe.’ 

Ze zucht en sterft in mijn armen, ik voel het gelijk.

Dit kan niet, dit… kan… niet!

‘Zoë? Zoë, nee!!’

Tranen komen en blijven komen, ik voel rilling op rilling door mijn lijf gaan, kippenvel. Dit kan niet gebeuren, er is mij, nee haar, een leven beloofd. Haar haren golven mee op mijn snikken en het schokken van mijn lichaam. Ik snap het niet, Ming-Yue heeft het gezegd. Ming-Yue was daar, ze was in Yaodong, dat zegt toch iets, dat betekent toch iets?

Ik sluit Zoë urenlang in mijn armen. Ik weet niet precies hoe lang, maar de zon schijnt wanneer ik haar loslaat en haar zachtjes en sereen op het bed leg. Beneden bij de receptie zoek ik Zhi, maar hij is nergens te vinden. Buiten is het stil op straat, op het bankje zit nog steeds de slungelige jongen, hij heeft een vaag bekende blik in de ogen. Aangezien ik geen idee heb wat ik nu moet doen, ga ik naast hem zitten. Hij kijkt me aan en hij lijkt een beetje nerveus van mij te worden. Op mijn beurt word ik daar weer wat zenuwachtig van. Gelukkig draait hij zijn hoofd dan van mij af. Zwijgend kijken we zo een tijdje voor ons uit. Ik droom weg, of dommel weg en merk dat mijn onderbewustzijn alle gebeurtenissen van de afgelopen dagen een plekje probeert te geven. Naast me hoor ik een bekend ritme, een iets te herkenbaar deuntje van veegjes en tikjes. Weer die rilling over mijn rug. Wanneer ik me omdraai zie ik de jongen naast me, hij kijkt me verward en zenuwachtig aan. Zijn wijsvinger trekt een lijn van onder zijn neus over zijn lippen naar beneden, daarna twee tikjes op zijn kin. En weer opnieuw.  

EINDE