VERDIEPING
Ik sta nu op de zevenenzeventigste verdieping’, zegt ze. ‘En soms pak ik de lift en dan ga ik zomaar een paar verdiepingen naar beneden. Weet je wat het gekke is, lieverd? Dat ik op zo’n moment gewoonweg niet meer weet dat de etages boven mij bestaan.’
Ze slikt even en haar ogen zoeken troost. Ik geef die niet, want ik wil -egoïstisch als ik ben- haar volle heldere moment in mij opnemen.
‘En weet je? Iedere dag duurt het langer voordat ik weer naar boven ga en iedere dag is het moeilijker, duurt het ook langer om weer boven te komen. Een jaartje geleden ging ik met de lift naar beneden en na een paar minuten weer met de lift terug. Nu ga ik altijd met de lift naar beneden, maar voelt het alsof ik de trap terug moet nemen. En soms kan ik zelfs die niet meer vinden.’
Ze oogt vermoeid. Ze steunt met haar hoofd in haar handen en met haar ellebogen op de tafel. Haar ogen staan helder. Ik zie het besef van de hele situatie in haar ogen.
‘En weet je wat het is? Op al die verdiepingen leven mensen. Sommigen ken ik al heel lang en sommigen nog maar sinds de vijftigste verdieping, maar ik merk soms dat ik door die zakkende lift al een paar verdiepingen daaronder zit. Ik herken ze dan niet eens meer. Van sommige van hen, en dat durf ik echt zo te zeggen, van sommige van hen hou ik écht. Het is heel raar. Het ene moment hou ik van ze en het andere moment ken ik ze niet eens.’
Een traan glijdt over haar wang naar beneden. Ik schuif mijn stoel achteruit, sta op en loop om de tafel naar haar toe. Wanneer ik naast haar sta, sla ik mijn arm om haar heen. Ze draait haar gezicht omhoog naar mij.
‘Maar weet je wat me altijd troost? Dat ik altijd van jou zal houden, of ik je herken of niet. Op welke verdieping ik ook ben. Ik hou van je.’
Ze laat haar hoofd weer even op haar handen steunen. Haar ogen naar beneden. Na een paar keer diep ademhalen, tilt ze haar hoofd weer op en kijkt ze me aan.
‘Ik ook van jou’, zeg ik vlug.
Ze knippert met haar ogen, kijkt naar me met de blik van een vreemde en vraagt verbaasd: ‘Pardon?’