EVEN WEG
Ik wil niet zien wat hier gebeurd is, maar ik kan er niet mijn ogen voor sluiten. De aanblik is overweldigend. Grotesk en waar ik ook kijk, het is afschuwelijk, onmenselijk. Ik laat me op mijn knieën vallen en ik wil mijn ogen sluiten, terwijl het voelt alsof ik moet blijven kijken. Ik kan niet anders, het is overal.
Een meter voor me ligt een afgerukt been, half eroverheen staat een auto waarvan twee wielen simpelweg zijn afgeknapt, de carrosserie is gebroken, gescheurd. Door de beschadigingen lijkt de auto lijkt wel van plastic. Gelukkig staat er niets in de brand.
Verderop zie ik hoofden. Sommige nog aan een romp vast, sommige niet. Ik knipper met mijn ogen. Ik probeer orde te zien in deze chaos, iets van logica te vinden in wat hier is gebeurd, een trigger, een reden, iets.
Het lukt me niet.
Voor het eerst sinds ik hier een stap heb gezet dringt er een geluid tot mij door. Het is een zacht gesnik. Mijn zoontje zit vlak naast de auto die daar ligt. Zijn benen gestrekt vooruit. Zijn hoofd beweegt alsof hij om zich heen kijkt. Ik vraag me af of de beelden tot hem doordringen, of hij alles wat hier gebeurd is heeft gezien, zo door zijn tranen heen.
Er welt een boosheid in mij op vanuit mijn tenen, een grote woede klauwt zich vanaf de grond omhoog. Ik kijk naar mijn zoontje. Hij krijst inmiddels zo hard, dat hij uit reflex zijn ogen stijf dichtknijpt. Dat is beter. Ik probeer zijn gekrijs te blokken. Het lukt me niet, dus uit onmacht schreeuw ik hem toe.
‘stil!’
Uiteraard krijst hij door. Ik dwing mezelf op te staan. Er is geen ontsnapping mogelijk aan de beelden, ik zie nog meer afgerukte armen en benen. Ik wankel achteruit.
‘Wat heb je gedaan?’
Ik doe een stap naar achteren. Iets breekt onder mijn voet, een geluid dat me, in combinatie met het gevoel, gelijk misselijk maakt. Ik til mijn voet op en een verwrongen vrouwenhand verschijnt. Aan de hand zit nog een arm en verder niets.
‘Waar is de rest?’
Het verbaast me, dat mijn zoon mij hoort. Hij blijft huilen, maar hij tilt zijn arm op. Met zijn rechterwijsvinger wijst hij naar een bult verderop. De wereld is gek geworden, ik zie in ieder geval vijf afgerukte hoofden. Ik wil niet eens weten wat er verder nog op die stapel ligt. Wat een zonde. Wat een verspilling. Wat een verdriet.
Ik kijk naar mijn zoon. Vijf minuten heb ik hem alleen gelaten, meer niet. Ik kan me niet voorstellen, dat dit bij mijn vrouw ook zou zijn gebeurd. Even was ik weg, echt maar heel even.
‘Opruimen… Nu!’ schreeuw ik naar hem, ‘en je mag zelf aan je zus uitleggen wat er met haar barbies is gebeurd…’